De bossen, moerassen en heidevelden kwamen in 1200 aan de Graven van Holland.
In het jaar 1267 kreeg Graaf Egbert van Bentheim al de goederen in Holland, Zeeland, Gelre en Utrecht in zijn bezit. Omstreeks 1325 verkochten de Graven van Bentheim de Landerijen aan de Stad Rhenen, die de bewoners van Rhenen gebruikte als "gemene weide". De afstand was echter te groot, en de verkoop volgde.
In het jaar 1346 verkocht de Stad Rhenen het grondgebied aan de Bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, een erve gelegen in het Wout, geheten Reenre Aart en Oerer Aart, met dat gebied werd heel Renswoude genoemd.
Alle Boeren hofstede Lagen in het Wout van Rhenen, Rijnswoude, wat later Renswoude werd genoemd
Eén van die Boerenhofstede is Wagensveld, dat reeds in 1321 was opgesplitst in Groot- en Klein Wagensveld
Het gebruik van de grond
Van oudsher zijn de gronden in en rond Renswoude gebruikt voor Landbouw en Veeteelt.
In tal van akten worden de gronden gememoreerd als bouwland, weiland, veenland of melm (zandgronden), bossen en houtgewassen en heidevelden.
Wat er verbouwt werd hing nauw samen met de schrale grond.
Wat werd er verbouwd
In de zestiende eeuw was boekweit een belangrijke voedingsbron voor de plaatselijke bevolking. Boekweit gedijt namelijk prima op schapenmest. En schapenmest was in grote hoeveelheden aanwezig, vanwege de talloze kuddes schapen die ronddwaalden op de uitgestrekte heidevelden. Toen in de 20e eeuw de schapenmest echter overal werd vervangen door kunstmest, werd de boekweitbouw steeds minder rendabel. Uiteindelijk is het helemaal verdwenen.
Boekweit had zijn bestaan te danken aan de omstandigheid dat het op schrale grond, nog een redelijke opbrengst gaf, ondanks de nadelen die aan het gewas kleefden. Het gewas was weersgevoelig en daarmee een onzeker gewas.
Verder was de oogst en het bewaren van boekweit nogal bewerkelijk in vergelijking met rogge en haver.
Voor oudere mensen zal het woord boekweit nostalgische herinneringen oproepen, terwijl het voor de huidige generatie een onbekend gewas is.
Voor de imkers was boekweit een gewas waarop de bijen een overschot aan honing konden halen.
De bloei begint al in een jong stadium, soms al na zes weken en gaat dan 25-30 dagen door. De bloemen zijn wit tot roze van kleur, en bevatten veel nectar. Op de arme gronden bereikt boekweit een hoogte van 50 cm. Voordat de bloei ten einde is zijn er al rijpe vruchten.
Het eetbare zaad zit aan dunne steeltjes die in rijpe toestand gemakkelijk loslaten. Het heeft een meel- en eiwitrijke inhoud. Bij het bewaren moet het zaad droog zijn, het schimmelt gemakkelijk.
Eén kilo zaad bevat ± 45.000 zaden.
klik voor vergroting
Boekweit Bloesem
Boekweitkorrels
Bijen en boekweit
In tegenstelling tot de huidige bijenteelt die vooral op de voorjaarsdrachten is toegespitst, was de oude korfimkerij gericht op de heide voor de honingoogst. De voorjaars- en vroege zomeroogsten waren voor de volken nodig om op sterkte te komen en om in de zwermtijd voldoende zwermen te krijgen. Op de heide moest dan de dure heidehoning gehaald worden, als alles meezat uiteraard.
Een uitzondering hierop was de boekweit.
De bijen, bevruchten de boekweitbloem, zodat de boekweitzaadkorrel zich vormt. Op hun beurt produceren de bijen was en honing.
Heel veel honing produceren de bijen van het boekweitgewas met een heerlijke zoete smaak en van de beste kwaliteit. De bijenkorven zijn van stro gevlochten en staan samen onder één dak, in de bijenschuur. Zo zijn de boeren naast boekweitverbouwer ook bijenhouder.
Bijenkorven
Maaien
Maaien
Het maaien gebeurde met de zeis, zicht of sikkel al naar gelang de streek. Het maaien moest voorzichtig gebeuren, omdat boekweit bij droog weer bij afrijping gauw last heeft van zaaduitval. Het maaien gebeurde dan vaak bij avond, 's nachts of in de vroege morgen, als de luchtvochtigheid hoger was, waardoor er minder zaad verloren ging. Dan was het uiteraard handig als er een volle maan was.
Men noemde deze maan daarom boekweitmaan (ook oogstmaand). Het maaien 's nachts had dus niets met één of ander bijgeloof te maken.
Na het maaien is drogen nodig op het land, losliggend of de bossen gestapeld of aan schoven gezet.
Dorsen gebeurde op het land met dorsstok of vlegel, plaatselijk ook 's winters in de schuur. Dit gebeurde op het dorskleed op een vlakke ondergrond. Ook werd het zaad betreden met klompen of dikke sokken (boekweitsokken) om het onrijpe zaad los te krijgen.
Het in een dunne laag uitgespreide zaad werd regelmatig omgeschept om broei te voorkomen.
Oogsten
De zaadopbrengst kon 2000 kg per ha bedragen, maar was meestal voor zandboekweit 1000 tot 1500 kg per ha.
Bij boekweit zijn geen ziekten of plagen bekend, wel treedt bij afrijping vogelschade op.
Omdat boekweitmeel geen gluten bevat is het voor gistdeeg (bijvoorbeeld brooddeeg) alleen in combinatie met een andere glutenrijke meel- of bloemsoort te gebruiken. Gemengd met rogge- of tarwemeel werd boekweitmeel gebruikt om (spek)pannenkoeken van te bakken.
Het meel dat voor poffertjes wordt gebruikt, is een combinatie van boekweit en tarwemeel.
Schapen
Schapen
Daarnaast houdt de boer ook schapen. Op de velden van Renswoude grazen schapen op de hei en in de venen. Overdag grazen ze in het de velden, 's avonds keert de schaapherder met zijn kudde terug naar de boerderij en overnachten de schapen in de schaapskooi. Schapen zorgen voor mest. De mestproductie komt voor rekening van de schaap die niet veel eisend is. De in de schaapskooi verzamelde mest wordt in het voorjaar over het land gestrooid, waarop vooral boekweit groeit. Boekweit het enige (zetmeel) voedingsproduct dat het goed doet op schapenmest. Belangrijk was de boekweitteelt in de 17de, 18de en 19de eeuw in Renswoude.
Varkens en kippen werden slechts voor eigen gebruik gehouden. Het aantal schapen moet aanzienlijk zijn geweest. De schapen leverden wol, de grondstof voor de wolkammerijen in het dorp en Veenendaal (Scheepjes wol).